
Bij het maken van kernenergie komt vrijwel geen CO2 vrij en je hebt er alleen maar uranium voor nodig. Helaas geeft het wel gevaarlijk afval en moeten er echt geen ongelukken mee gebeuren. Daarom zijn mensen vaak helemaal vóór of helemaal tegen kernenergie.
Jij, de zon, dit beeldscherm: het bestaat allemaal uit atomen. Atomen bestaan uit nog kleinere deeltjes. Die deeltjes zitten in het midden (de kern) aan elkaar vast, met kernenergie. Die kernenergie is heel sterk. Anders zou alles om je heen zo in elkaar storten. Door de kern van die atomen te splitsen komt de energie vrij. En die gebruiken wij.
De handigste stof om de atomen van te splitsen is uranium. Dat zit gewoon in de grond. In mijnen in bijvoorbeeld Canada en Rusland wordt uranium gewonnen. Dan wordt het naar een kerncentrale gebracht. De staven uranium gaan in een groot stalen vat met water. Door stukjes atoom (neutronen) af te schieten op het uranium, splitsen de atomen van het uranium. Daarbij komen nieuwe neutronen vrij die weer andere atomen splitsen. Zo gaat het maar door. Als een kettingreactie.
Bij de splitsing komt ook de energie vrij die de kern bij elkaar hield. Deze energie verwarmt water in een grote ketel. De stoom die vrij komt drijft een turbine aan en die geeft de energie door aan het elektriciteitsnet. De stoom wordt weer opgevangen, schoongemaakt en opnieuw gebruikt.
Bij de splitsing ontstaat ook radioactieve straling. Deze onzichtbare stralen kunnen stralingsziekte en kanker veroorzaken. Hoe langer je er in de buurt bent zonder bescherming, hoe erger. Daarom is er bij de bouw van kerncentrales en bij het maken van kernenergie heel veel aandacht voor veiligheid.
De gebouwen worden zo veilig mogelijk gebouwd en medewerkers moeten speciale pakken aan en worden heel vaak gecontroleerd op straling.