Vanaf een hoge wolk keken Juppiter en Juno toe. ‘Nu is het afgelopen, vrouw!’ sprak hij. ‘Ik weet niet waarom je hier naast me zit, waarom je Turnus niet helpt, maar ik zeg het je vast: stop ermee!’ Juno sloeg haar ogen neer. ‘Ik weet het niet,’ zei ze. ‘Je wil is mij bekend. Maar ik wil nog een ding vragen. Laat het volk van Latium niet hun naam in Trojanen moeten veranderen. Sta hen toe dat hun taal en gewoonten blijven zoals ze zijn! Laat hun moed het nageslacht beroemd maken!’
Juppiter glimlachte om Juno. ‘Het is goed,’ zie hij, ‘Je krijgt je zin, als jij je woede bedaart.’ Juno knikte en voelde de woede uit haar borst verdwijnen.
Het lot van Turnus stond nu vast. Aeneas slingerde zijn speer met geweldige kracht en trof hem in de dij. Zwaar gewond zonk Turnus op de grond. ‘Dood mij niet, Aeneas!’ smeekte Turnus. ‘Heb genade met mij. U hebt gewonnen! Lavinia is uw vrouw.’ Aeneas aarzelde. Moest hij een man doden die hem om genade smeekte? Een weerloze man? Toen zag hij dat Turnus de wapenriem van Pallas droeg. Woedend maakte hem dat. ‘Nee, Turnus. Niet ik dood jou, maar Pallas! Dit is zijn wraak!’ Met deze woorden plantte Aeneas zijn zwaard in de borst van Turnus en doodde hem. Zo werd Lavinia de vrouw van Aeneas en de stad die hij boude werd naar haar Lavinium genoemd. Vandaaruit stichtte hij later Alba Longa.